Na meerdere vertragingen is 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking getreden. Deze wet heeft als doel diverse bouw- en milieuregels te centraliseren, met als resultaat dat de regelgeving overzichtelijker wordt voor burgers, bijvoorbeeld bij het indienen van vergunningen. De nieuwe wet heeft echter verschillende discussies en kritiek opgeroepen vanuit de wetenschap, de media en actieve burgers en initiatieven.
Bewonersparticipatie
De Omgevingswet maakt van participatie een verplicht onderdeel in ruimtelijke ontwikkelingen. Bisschops & Hollemans (2019) beschrijven dat de wet alleen niet beschrijft hóe deze participatie er precies uit moet zien. Overheden en initiatiefnemers van plannen hebben de vrijheid om dit zelf vorm te geven.
Participatie wordt beschreven als het betrekken van belanghebbenden in een vroegtijdig stadium. Sommige belanghebbenden, zoals ontwikkelaars en lokale overheden, zijn vaak al van de partij in het maken van plannen voor de leefomgeving. De beoogde participatie doelt echter juist ook op minder vanzelfsprekende partijen, zoals bewoners, lokale ondernemers en maatschappelijke organisaties (Stenfert & Graaff, 2019). Deze participatie komt niet altijd vanzelf bij burgers en daarom is het van belang dat er wordt geïnvesteerd in structuur van lokaal beleid vermelden Hurenkamp & Tonkens (2020).
Juridisch
Uit het artikel van Boeve & Groothuijse (2019) staat vermeld dat de burgerparticipatie in de Omgevingswet weliswaar is vastgelegd, maar dat de wettelijke verplichtingen te vrijblijvend zijn vormgegeven. In dit artikel wordt er vermeld dat het belangrijk is om de burger geen valse verwachtingen te geven en duidelijk aan te geven binnen welke juridische, beleidsmatige en financiële voorwaarden participatie mogelijk is. Hierdoor is het duidelijk waarover participatie wel of niet meer kan gaan. Daarbij wordt er ook aanbevolen dat het van belang is dat participatie onder de Omgevingswet gefaseerd plaatsvindt, met name bij grote complexe projecten. Dit is nu niet aan de orde en kan er juist voor zorgen dat participatie steeds concreter wordt.
In een essay geschreven door Soeterbroek (2019) voor het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) staat vermeld dat het een risico is dat participatie van bewoners in de wet niet dwingend is geregeld. “Die wet kent nobele doelen als integraal kijken naar de kwaliteit van de leefomgeving, vroegtijdige participatie en uitnodigend zijn naar initiatiefnemers. Die zijn echter zo algemeen gesteld dat daar geen dwingende werking van uitgaat om het wezenlijk anders te doen.” In een ander essay geschreven door Soeterbroek (2021) vermeld de socioloog dat de Omgevingswet niet beschrijft wat participatie precies is en wie erbij betrokken moet worden in een participatietraject. Dit versterkt de vrijblijvendheid van de wet.
In het rapport ‘Grip. Het maatschappelijk belang van persoonlijke controle’ uit 2023 wijst de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) op diverse kritische aspecten van de Omgevingswet. De WRR merkt op dat de wet geen concrete inhoudelijke voorwaarden stelt aan de beoogde participatie. Het wordt aan bestuursorganen en private partijen overgelaten om zelf invulling te geven aan dit aspect met als doel lokaal maatwerk te optimaliseren. Desondanks bestaat er twijfel of deze vrije interpretatie van participatie daadwerkelijk zal leiden tot meer invloed van burgers op hun eigen leefomgeving.
De burgerparticipatie die staat vermeld in de Omgevingswet is gericht op beleidsplannen, vermelden Hurenkamp & Tonkens (2020). Ze constateren dat bij de uitvoering pas merkbaar is wat de lokale effecten zijn van projecten. Bijvoorbeeld dat burgers merken dat er toch (meer) geluidsoverlast is of dat een parkeerplaats voor andere doelen wordt gebruikt dan bedacht. Hierdoor is het ook belangrijk dat de burgerparticipatie niet alleen betrekking heeft op beleidsplannen, maar ook in gaat op het vervolg en de implementatie van beleid, wat nu niet het geval is.
Mag of kan iedereen mee participeren?
Er is ook kritiek op de vraag of iedereen mag of kan mee participeren bij de verschillende instrumenten van de Omgevingswet. Verschillende wetenschappers, benoemd in meerdere rapporten en artikelen, delen vergelijkbare twijfels bij deze vraag.
Burgerparticipatie wordt vaak beschouwd als dé belangrijkste manier waarop bewoners invloed kunnen uitoefenen op hun leefomgeving. Echter, er bestaat discussie over de democratische aard ervan en de mogelijkheid dat minder zelfredzame of minder actieve bewoners worden uitgesloten De Bruijn (2017). Putters (2014) benoemd dat een te sterke focus op burgers als coproducenten kan leiden tot sociale ongelijkheid en ontevredenheid, vooral als bepaalde groepen, gebaseerd op factoren zoals opleidingsniveau, etniciteit of leeftijd, de gang van zaken in een wijk bepalen. Succesvolle burgerparticipatie hangt volgens Verhoef et al. (2018) af van de nabijheid van burgers tot de overheid, hun bekendheid met interne overheidsprocessen en begrip van de taal van ambtenaren en bestuurders. Helaas geldt dit niet voor iedereen.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) schrijft in het rapport ‘Grip. Het maatschappelijk belang van persoonlijke controle’ uit 2023 verschillende kritische aspecten over burgerparticipatie met betrekking tot de Omgevingswet. Ze vermelden dat de vrijblijvende invulling van participatie die de Omgevingswet toelaat kan zorgen voor minder grip op de leefomgeving van burgers met minder tijd en minder bureaucratische competenties. Het tegenovergestelde kan ook gebeuren, dat mensen die dit wel beschikken meer controle hebben over hun leefomgeving.
Hurenkamp & Tonkens (2020) schrijven in een artikel dat ‘burgers’ niet nader gedifferentieerd is in de Omgevingswet. Er bestaan grote verschillen tussen burgers, maar ook in de mate waarin zij participeren. In elke vorm van burgerparticipatie blijkt uit meerdere onderzoeken dat hoger opgeleiden oververtegenwoordigd zijn. Mensen met een migratieachtergrond en jongeren zijn juist vaak ondervertegenwoordigd. Zelfs als er een diverse groep participeert, hebben hoger opgeleiden nog steeds meer invloed doordat zij beter hun belangen articuleren. Verder is gebrek aan tijd en energie een belangrijke reden waardoor maar bepaalde mensen participeren, schrijven Hurenkamp & Tonkens.