Naast een belasting van de ecologische houdbaarheid bestaan bij voedselproductie risico’s voor volksgezondheid door antibioticagebruik, komt het dierenwelzijn in het gedrang en is de verdeling van welvaart door de keten niet altijd duurzaam.
Voedselveiligheid
Om de sterfte van zieke dieren tegen te gaan, werd er tot tien jaar geleden veel antibiotica gebruikt in de veehouderij. Het risico bij antibioticagebruik is dat multiresistente bacteriën ontstaan zoals MRSA en ESBL. Bij consumptie van vlees met resistente ziektekiemen kunnen grote problemen met de volksgezondheid optreden. Dat wordt verergerd door het feit dat er al geruime tijd geen antibiotica zijn ontwikkeld die wél werken tegen resistente bacteriën. Effectief overheidsbeleid heeft ervoor gezorgd dat antibioticagebruik meer dan gehalveerd is (volgens gestelde doelen) en vrijwel niet meer wordt gebruikt ter preventie van dierziekte, maar in plaats daarvan selectief en curatief wordt ingezet.
PBL (2014a), p. 47.
Dierenwelzijn
Opvattingen over dierenwelzijn worden geleid door maatschappelijk debat en perceptie, hoewel deze in veel gevallen overeenkomen met wat dierwetenschappers vaststellen als dierenleed. Vooral bij varkens en pluimvee is er sprake van dierenleed, bijvoorbeeld door de genetische aanleg, stallen met weinig beweegruimte en een slecht klimaat, ingrepen als castratie en snavelkappen, beperking van natuurlijk gedrag en besmetting met dierziekten. Buiten het houderijsysteem wordt er ook ongerief veroorzaakt door stress tijdens transport en de verdoving en slacht van dieren. Bij de dierlijke productie groeit de toepassing van keurmerken als Beter Leven van de Dierenbescherming, die een verbetering in het welzijn opleveren. Het Beter Levenkeurmerk vereist bijvoorbeeld meer stalruimte per dier, een oudere slachtleeftijd en een vrije uitloop naar buiten.
Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (2014), p. 26.
Verdeling, welvaart en sociaal
Voor de continuïteit van de Nederlandse voedselproductie is het inkomen van boeren en de verdeling van winst in de keten belangrijk. Uit onderzoek blijkt dat primaire producenten gemiddeld een laag en wisselend inkomen hebben. Van de prijs van producten in de winkel krijgen pluimveehouders, varkenshouders en glastuinbouwers vaak slechts enkele procenten. Dit geldt in mindere mate voor melkveehouders, omdat veel van hen zijn aangesloten bij een (afzet)coöperatie. Boeren moeten meestal genoegen nemen met een beloning voor arbeid, zonder rendement op eigen vermogen. De keuze valt in veel gevallen op stoppen met het bedrijf of investeren in schaalvergroting, waar veel geld voor moet worden geleend. Daardoor neemt de solvabiliteit van boeren af en zijn boeren kwetsbaar voor schommelingen in de prijs. Tegelijkertijd vergrijst de agrarische sector sterk en hebben boeren vaak moeite met het vinden van bedrijfsopvolgers. In de rest van de wereld gelden dezelfde problemen, maar zijn de ongelijkheden nog veel groter.
PBL (2013), p. 44, 52-53.