Engels

Voeding & Duurzaamheid

Welke oplossingen scoren goed op alle indicatoren, en welke op sommige?

Omdat er veel verschillende indicatoren voor duurzaamheid zijn, is het niet vanzelfsprekend dat iedere oplossing op alle vlakken goed scoort. Het tegengaan van verspilling is zonder twijfel een goede oplossing, maar er zijn tegenstellingen bij biologische landbouw, dierenwelzijn en visconsumptie.

Oplossingen die op alle indicatoren goed scoren

Er zijn oplossingen die een verbetering op vrijwel alle duurzaamheidsindicatoren bewerkstelligen. De Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij noemt deze oplossingen dan ook integraal duurzaam. Het consumeren van minder vlees en zuivel en meer groente en fruit levert bijvoorbeeld verbetering op alle indicatoren van ecologische houdbaarheid, evenals op het gebied van dierenwelzijn en gezondheid. Toch zijn er altijd partijen die erop achteruitgaan: veehouders hebben strikt genomen geen baat bij minder consumptie, tenzij de lagere hoeveelheid producten per stuk meer waarde krijgt en daarmee winstgevender is.

UDV: Integraal Duurzaam.

PBL (2013), p. 63-64.

Trade-off: biologische of conventionele landbouw?

Een veel genoemde hypothese is dat hoewel biologische teeltpraktijken een lagere lokale milieubelasting veroorzaken, de gewasopbrengsten per hectare lager zijn, waardoor er meer land nodig is om dezelfde hoeveelheid te produceren. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de opbrengsten gemiddeld inderdaad lager zijn (20%), maar dit verschil hangt sterk af van de productieomstandigheden. Bij regen-gevoede peulvruchten is het verschil slechts 4%, terwijl het verschil veel groter is wanneer de biologische teelt meer lijkt op de conventionele, zoals bij groenten en tarwe. De grootste meerwaarde van biologisch telen zit in het vasthouden van nutriënten en bodemkwaliteit en het lagere mestgebruik. Wetenschappers raden aan een goede combinatie van conventionele gewasopbrengsten en biologische bodembeheersing te vinden. 

Van Ittersum, M. K., Cassman, K. G., Grassini, P., Wolf, J., Tittonell, P., & Hochman, Z. (2013), p. 4-5.

Seufert, V., Ramankutty, N., & Foley, J. A. (2012), p. 229.

Tuomisto, H. L., Hodge, I. D., Riordan, P., & Macdonald, D. W. (2012), p. 309.

Trade-off: dierenwelzijn of milieu?

De eisen van biologische en scharrelproductie houden in dat varkens en kippen meer ruimte krijgen, langer leven voordat ze geslacht worden en (bij varkens vanaf twee Beter Levensterren) een vrije uitloop hebben. Bij kippen is een trager groeiend kippenras vereist. Hierdoor eten dieren tijdens hun leven meer voer, en wordt meer land gebruikt om een kilo vlees te produceren. Ook lopen dieren buiten een grotere kans op besmettelijke dierziekten. Aan de andere kant worden er in biologisch vlees minder bestrijdingsmiddelen aangetroffen en is er minder sprake van mestverzuring op het landbouwbedrijf. Het lijkt er dus op dat een overstap op een hoger niveau van dierenwelzijn gepaard gaat met een hogere voetafdruk. Er zijn overigens innovatieve veehouderijen waar milieu en dierenwelzijn niet als zodanig op gespannen voet staan. 

Blonk, H., Alvarado, C., & Schryver, A. D. (2007), p. 18-24.

Trade-off: meer vis, of toch niet?

Hoewel het duidelijk is dat minder vlees eten leidt tot zowel gezondheids- als milieuwinst, geldt een dergelijke conclusie niet voor alle onderdelen van de Richtlijnen Goede Voeding. De aanbeveling één portie (vette) vis per week te eten, helpt om het risico op (fatale) hart- en vaatziekten te verlagen. Maar visconsumptiestijging zou juist de bedreigde visstanden verder kunnen uitputten. Echter, sinds de Gezondheidsraad de aanbeveling heeft verlaagd van wekelijks twee keer vis naar slechts één keer, is de trade-off genuanceerder geworden. Een daadwerkelijke oplossing voor het dilemma zou zijn om te kiezen voor duurzaam gekweekte vis.

Gezondheidsraad (2015), p. 41-45.

Gezondheidsraad (2011), p. 12-13.